“Als je nou zou mogen kiezen, hè, wat kies je dan?” Tegenover me stond een jongen van een jaar of achttien. Het was augustus 2000, volgende maand zouden we beginnen aan de studie Domeingerichte Economie aan de Universiteit Utrecht. In deze introductieweek leerden de aankomend studenten elkaar kennen. Ik zat in mijn rolstoel, die ik nodig heb tijdens dagen waarop veel gelopen zou moeten worden.
Mijn rolstoel viel hem op. Hij vroeg “wat ik heb”. Ik antwoordde “een afgerond gymnasiumdiploma, een mooie driewielscooter”, maar dat bedoelde hij niet. Wist ik ook wel – ik vermoedde al waar het gesprek naartoe ging: m’n spierziekte, zoals zo vaak bij mensen zonder handicap. “Als je nou zou mogen kiezen, hè”, zei hij, “zou je dan kiezen voor jij mét je handicap? Of voor jij zonder handicap, gewoon, zoals ik?”
Anders dan anders
Bij m’n geboorte was direct duidelijk dat er iets ‘anders dan anders’ was. Na een paar maanden onderzoek bleek wat er ‘mis’ was: een onbekende spierziekte. De verwachtingen van de artsen waren laag: ik zou vooral heel veel niet kunnen. Langzaam maar zeker begon m’n lichaam zich – toch – te ontwikkelen. Verstandelijk en geestelijk ging het voorspoedig. Toen ik vier jaar was, wilden m’n ouders daarom dat ik ‘gewoon’ naar de reguliere basisschool kon gaan, maar de school durfde het niet aan. Bang voor risico’s, bang voor hoge zorgkosten, bang voor wat ‘anders’ is.
Alle reguliere basisscholen in mijn woonplaats weigerden me, en zo moest ik naar speciaal onderwijs. Na een paar jaar bleek – zoals m’n ouders verwachtten – het lesniveau op de mytylschool te laag. Daarom probeerden m’n ouders nogmaals om me op regulier basisonderwijs te krijgen. Na een jaar vechten met het systeem mocht ik “het proberen”. Want er bleven twijfels bij de meeste volwassenen.
En de kinderen? Mijn klasgenootjes? Hun denkwijze was fundamenteel anders. De eerste vraag was vaak: “Waarom ben jij zo dun?” Ik legde dat uit. De tweede vraag? Niet zoals bij veel volwassenen: “Wat kun jij niet?”, maar een heel andere: “Zullen we samen knikkeren? Of voetballen?” Bij mijn klasgenootjes en andere basisschoolkinderen heb ik me nooit ‘anders’ gevoeld, laat staan ‘risico’: ik was gewoon Nico.
Aannames en verwachtingen
De basisschoolkinderen hebben gelijk gekregen: zowel de reguliere basisschool, het middelbaar onderwijs als de universiteit gingen prima. Al wist bovenstaande medestudent dat toen nog niet. De vraag is nu echter: als je iemand niet kent, waar ga je dan vanuit? Dat iemand faalt, of dat iemand slaagt? Mijn ervaring is – helaas – dat veel volwassenen mensen met een handicap/beperking nog altijd zien als mensen die vooral iets niet kunnen, in plaats van mensen die vooral iets wel kunnen.
Dat komt terug in die door volwassenen vaak gestelde vraag: “Wat kun je niet door je spierziekte?” Of nog erger: “Wat kun jij niet wat ik wel kan?” Mijn ervaringen met kinderen zijn diametraal anders: ik bezoek soms basisscholen om mijn verhaal (als oud-topsporter) te delen, waarbij kinderen ook vragen kunnen stellen.
De mooiste vraag die me gesteld is, door een kind natuurlijk: “Ben je eigenlijk liever niet-gehandicapt of gewoon, hoe je nu bent?” (Te zien/horen op youtube) Voor dit kind ben ik gewoon, juist omdat ik ben zoals ik ben, mét mijn handicap: ieder van ons mag er zijn, jij bent jij en ik ben ik.
De blik van kinderen
Ik denk wel eens: waarom ben ik voor veel kinderen gewoon en zien ze mij niet als ‘beperkt’? Misschien is het antwoord wel: omdat ze nog niet te veel door (soms onbewuste!) vooroordelen in hun denken beïnvloed zijn. Toch heeft haar vraag een gelijkenis met de vraag van die medestudent in 2000: wat zou ik kiezen?
Natuurlijk is deze vraag eigenlijk niet te beantwoorden: het leven is geen computerspelletje, waarbij je als je ‘af’ bent opnieuw kan beginnen maar dan zonder handicap. Maar toch – mocht ik in het hypothetische geval ooit moeten kiezen – dan kies ik voor de Nico mét spierziekte: het is slechts één aspect van de mens Nico, maar heeft me wel deels gevormd. Het heeft me soms beperkt, maar het heeft me ook verrijkt.
Het heeft mijn levensmissie bepaald: een inclusieve samenleving, waar het gewoon is dat mensen met en zonder handicap samen leven. Omdat iedereen telt, maar ook omdat diversiteit de samenleving mooier maakt. Mijn hoop is dat mensen met een handicap ooit het onderwijs kunnen volgen dat zij willen. Mijn hoop is dat mensen met een handicap ooit gezien worden als volwaardige werknemers en ondernemers. Mijn hoop is dat onze samenleving ooit diversiteit met volle liefde zal omarmen, en het ‘normaal’ uitgaat van inclusie en diversiteit.
Een normaal waar plaats is voor iedereen.